De schitterende magie van literatuur

Hein-Anton van der Heijden (Eindhoven, 1950) is politicoloog en schrijver. Hij debuteerde eind jaren negentig met korte verhalen in De Gids en De Tweede Ronde. In 2010 verscheen zijn eerste roman De zomer van Godard, drie jaar later gevolgd door Winterkwartet en in 2017 door de roman Waar ze was. In Van Goghs sporen. Als politicoloog was hij tot voor kort werkzaam bij de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoek richt zich op sociale bewegingen, politieke discoursanalyse en internationale milieupolitiek. Hij publiceerde in tijdschriften als Acta Politica, Environmental Politics, Environmental Values en Organization & Environment. Zijn meest recente boeken zijn Social movements, Public Spheres and the European Politics of the Environment (2010), Handbook of Political Citizenship and Social Movements (2014), en Na het neoliberalisme. Klimaatverandering, sociale bewegingen en politiek (2017). Daarnaast is hij docent creatief schrijven, schrijfcoach en vanaf het begin betrokken bij Script+.

Dit voorjaar verschenen er twee boeken van jouw hand, fictie en non-fictie, te weten: Waar ze was en Na het neoliberalisme. Klimaatverandering, sociale bewegingen en politiek. Hoe gaat het met je sindsdien met je?

Het is heel bijzonder om bijna tegelijkertijd twee nieuwe boeken te hebben. Na het neoliberalisme was mijn afscheidsboek van de UvA. Ik had jarenlang alleen maar Engelstalige boeken en vakartikelen gepubliceerd en wilde nu eens voor een breder, Nederlands publiek opschrijven waar ik me in mijn werk de afgelopen tijd mee had beziggehouden. Het boek heeft een nogal uitgesproken politieke boodschap en roept daarom veel discussie op. Wel spannend, maar de gesprekken en mails over Waar ze was staan op de een of andere manier dichter bij me. Misschien ben ik toch altijd meer schrijver geweest dan politicoloog, hoewel ik met dat laatste (het grootste deel van) mijn brood verdiende.

Kun je iets vertellen over verschillen en overeenkomsten tussen je wetenschappelijk werk als politicoloog, het schrijven van fictie en het geven van trainingen creatief schrijven?

Omdat ik als wetenschapper vooral in het Engels schrijf/schreef was er weinig spanning met het schrijven van Nederlandstalige fictie; het zijn gewoon twee heel verschillende dingen. Wel krijg ik bij het ene soms geheel onverwachte, bruikbare ideeën voor het andere. Omdat ik altijd maar een paar uur per dag beschikbaar had voor fictie, daarna moest ik immers weer naar ‘mijn werk’, heb ik geleerd efficiënt om te gaan met mijn tijd. Ik heb geen enkele ervaring met het fenomeen ‘writer’s block’. En wat betreft het geven van schrijftrainingen: daar leerde ik misschien wel net zoveel van als mijn leerlingen, zowel technisch als inhoudelijk, bijvoorbeeld op het gebied psychologie. Als je leest wat en hoe iemand schijft, leer je hem/haar heel persoonlijk kennen.

Zullen we ons in dit interview verder op fictie richten? Eerst even terug in de tijd. Werd er vroeger veel gelezen bij jou thuis? Las jijzelf en zo ja, van welke boeken hield je als kind?

In mijn lagereschooltijd hadden we nog geen tv en er werd inderdaad veel gelezen. Ik hield van de jongensboeken van J. Van Londen zoals Onraad op de Loosdrechtse plassen en Valsemunters in het nauw. Maar het dierbaarst waren mij de boeken van J.B. Schuil uit het begin van de vorige eeuw: Jan van Beek, de Katjangs, De AFC-ers. Vroeg op de middelbare school maakte ik via Godfried Bomans de overstap naar de ‘echte’ literatuur. Het leven is vurrukkuluk van Remco Campert was het eerste literaire boek dat ik las. Daarna was ik voor de rest van mijn leven verkocht, niet alleen aan deze schrijver maar ook aan de literatuur.

Welke schrijvers bewonder je en waarom? En welke boeken hebben in jouw leven veel betekenis voor je gehad?

Campert ben ik altijd blijven volgen, niet alleen zijn romans en verhalen maar ook zijn poëzie. Ik bewonder hem om zijn heldere, lyrisch-melancholische stijl, om zijn humor en zijn lichtvoetigheid; een diep gevoel van herkenning. Een jaar na Campert las ik voor het eerst Mulisch (Archibald Strohalm, Het zwarte licht) en ook hem heb ik daarna niet meer kunnen loslaten. In zijn werk herkende ik weer andere dingen die ik beschouw als wezenlijk voor mezelf: een Jungiaans gevoel voor mystiek en synchroniciteit, en daarnaast politiek engagement. De derde grote Nederlandse schrijver voor mij is mijn naam- en geboorteplaatsgenoot A.F.Th. Advocaat van de hanen beschouw ik als zijn beste boek: lyrisch en tegelijk heel dicht op de huid van de tijd. Ik lees ongeveer evenveel Nederlandse als buitenlandse literatuur, vooral Franse. Een Frans leven van Jean-Paul Dubois is een onderschat meesterwerk en van Patrick Modiano krijg ik nooit genoeg. Van de hedendaagse Amerikaanse schrijvers vind ik Ben Lerner heel spannend.

Waarom vind je het werk van Dubois, Modiano en Lerner zo mooi?

Een Frans leven verbindt de ontwikkeling van de hoofdpersoon van een klein jongetje tot een man van in de vijftig heel vanzelfsprekend met de politiek-maatschappelijke ontwikkeling van het Frankrijk in die jaren. Ik ken geen boek waarin dat beter is gedaan. Modiano is een grootmeester in het oproepen van couleur locale en het evoceren van een, meestal nogal duister en schimmig, verleden, vaak de vroege jaren zestig in Parijs. Ben Lerner benoemt subtiele menselijke ervaringen en sensaties waarvoor, bij mijn weten, nog geen enkele andere schrijver woorden heeft gevonden. In zijn roman 22.04 heeft hij het bijvoorbeeld over ‘zintuigen die op dezelfde frequentie vibreerden als de stad’, en over dat ‘de energie die we hadden opgewekt nu was vrijgelaten en meer in het algemeen kon stromen om alles – lichamen, straatlantaarns, mixed media- op te laden’.

Wat was het eerste wat je schreef, een verhaaltje, een dagboek? Wanneer begon je ‘echt’ met fictie schrijven?

Mijn eerste verhaaltjes schreef ik voor de jeugdpagina van het Eindhovens Dagblad, en op de middelbare school zat ik natuurlijk in de redactie van de schoolkrant. Sommige verhalen die ik daarin schreef waren fictie, en op mijn zestiende schreef ik, zwaar onder invloed van Harry Mulisch, mijn eerste, uiteraard nooit uitgegeven, roman. Vervolgens ging ik Nederlands, en daarna ook Politicologie, studeren in Amsterdam, en als politicoloog kreeg ik een baan aan de universiteit. Literatuur raakte even op het tweede plan. Maar na verloop van tijd kreeg ik heimwee. Ik werd docent verhalend proza bij Script+, opgericht door mijn vriend Anton Oskamp, en al snel ging ik zelf ook weer verhalen schrijven. Sindsdien heb ik, zo goed en zo kwaad als dat ging, geprobeerd mijn wetenschappelijk werk, schrijven en het geven van schrijftrainingen met elkaar te combineren.

Nu over je eigen schrijfstijl. Je hebt een visuele en heldere manier van schrijven. Hoe heb je die ontwikkeld? Heb je bepaalde voorbeelden?

Behalve literatuur hebben films, vooral Franse films, sterk mijn kijk op het leven en de wereld bepaald. Ik probeer zoveel mogelijk filmisch te schrijven, misschien vandaar jouw observatie van ‘een visuele manier van schrijven’. Ik heb geen literaire of cinematografische voorbeelden, behalve misschien Jean-Luc Godard, maar ik probeer me wel bewust te verhouden tot schrijvers en cineasten die ik interessant vind: wat vind ik goed/niet goed aan iemands werk, en waarom? Dat geldt trouwens ook voor literaire recensies, bijvoorbeeld in De Groene Amsterdammer. Daar heb ik veel van geleerd en dan vooral van argumenten waarom een roman of verhalenbundel volgens een recensent wel of niet geslaagd is, en of ik het daarmee eens was. Daarnaast lees ik ook wel eens een wetenschappelijk boek over literatuur, zoals Thomas Vaessens’ handboek over het verschil tussen bijvoorbeeld realistische, modernistische en postmodernistische romans. In die zin voel ik me meer verwant met de Franse dan met de Nederlandse manier van naar literatuur kijken, waar men niet zoveel opheeft met theorie.

Wat is jouw innerlijke noodzaak om te schrijven? En wat is je doel?

Er zijn maar weinig dingen die me gelukkiger maken dan aan mijn bureau zitten en werken aan een roman. En natuurlijk ook de rest van de dag daarmee bezig zijn, je hebt altijd iets substantieels om over na te denken. Als je daarna probeert die gedachten en gevoelens op papier te zetten, krijgen ze altijd hun eigen dynamiek; je weet nooit hoe die uitpakt en daarom blijft het spannend. Je bureau is de plaats waar het uiteindelijk gebeurt. Ik heb met mijn verhalen en romans niet echt een doel, maar ik wil wel graag mijn kijk op het leven en de wereld, en mijn stijl, met anderen delen. Voor mij is fictie schrijven een superieure manier van communiceren.

Hoe is de relatie ‘verbeelding’ en ‘werkelijkheid’ in jouw werk? Ik plaats heir niet voor niets aanhalingstekens bij, want in iedere roman van jouw hand komen wel magische momenten voor naast allerlei maatschappelijk en filosofisch getinte beschouwingen. Broederlijk of zusterlijk naast elkaar. Hoe zie je dit zelf?

Iedereen, en zeker elke schrijver, heeft zijn eigen kijk op de wereld en schept daarmee zijn eigen werkelijkheid. ‘De werkelijkheid’ bestaat niet, ook al hebben veel mensen de illusie dat dat wel zo is. Dit onderwerp intrigeert me al mijn hele leven mateloos: in mijn politicologische werk spelen begrippen als ideologie, discours en waarheidsregime daarom zo’n grote rol. In fictie is het niet anders; het ene personage ontleent een groot deel van zijn wereldbeeld en identiteit aan zijn godsdienst, het andere aan zijn/haar ras, geslacht, ongelukkige jeugd, sterrenbeeld of politieke voorkeur. In mijn romans probeer ik mijn personages niet alleen te laten handelen, maar ze ook te laten nadenken over hoe ze in de wereld staan. Dat doe ik overigens niet bewust, het gaat vanzelf; kennelijk zit het me hoog. En, inderdaad, ik laat ze soms ook dingen beleven die over de grenzen gaan van de zichtbare werkelijkheid.

In de recensie van Waar ze was is te lezen dat de hoofdpersonen in je drie romans op zoek zijn naar een verloren geliefde. In De zomer van Godard en Winterkwartet is de zoektocht tevergeefs, maar in het derde boek vindt hij haar. Kun je hier iets over vertellen?

Leuk dat je dit vraagt, want mijn antwoord zegt iets over de geheimzinnigheid, de schitterende magie van literatuur. Aan de basis van De zomer van Godard lag een korte verhouding die ik in mijn studententijd had met een meisje. Na afloop van die relatie verloor ik haar al snel uit het oog, maar begin 1985 droomde ik een keer intensief over haar. Twintig jaar later begon ik aan De zomer van Godard, en daarbij kwam die droom weer boven drijven. Ik probeerde het meisje te googelen maar vond helemaal niets. Ik verzon een verhaal over hoe het zou zijn om een geliefde van vroeger weer te zien; in De zomer van Godard heette zij Olga Jongkind. Op de dag dat ik het definitieve manuscript naar de uitgever stuurde, googelde ik, bijna als een rituele daad, het meisje van vroeger nog één keer. Nu was het voor het eerst raak, maar op een wel heel lugubere manier. De ‘hit’ was een verwijzing naar de site graftombe.nl, met daarop een foto van haar grafsteen. Ze was in januari 1985 overleden, toen ze pas 32 was… . Als een soort ‘laatste eer’ aan haar schreef ik mijn tweede roman Winterkwartet, die over iets heel anders ging, maar die wel eindigde met de dood van ‘het meisje van vroeger’. De volgende, voor mij logische, stap was dat ik me ging afvragen hoe het eigenlijk zou zijn als je geliefde voortijdig sterft, en die vraag stond aan de basis van Waar ze was, mijn meest recente roman. Kortom, zonder dat ik het van tevoren had bedacht werden mijn drie romans een heuse trilogie over de zoektocht naar een verloren geliefde. Het ene boek brengt het andere voort. En dat allemaal naar aanleiding van een verhouding lang geleden, die niet langer dan een paar maanden heeft geduurd.

Heb je vaste schrijftijden en hoe ziet jouw schrijfplek eruit?

Ik werk het liefst ’s ochtends, dan ben ik het meest lucide en tegelijk nog het dichtst bij de wereld van mijn dromen. Mijn schrijfplek is een werkkamer in mijn huis op de Westelijke eilanden in Amsterdam: rustig, maar tegelijk dicht bij de stadse drukte. Een ideale omgeving om tussen twee schrijfsessies, die bij mij ongeveer anderhalf uur duren, even te lopen, mensen te zien, adem te halen.

Heb je eventueel nog tips voor schrijvers die een uitgever zoeken?

In de tijd dat ik bij Script+ werkte, heb ik ervaren dat veel boeken van debutanten die worden uitgegeven, niet veel beter zijn dan manuscripten die het net niet halen; soms hebben die debuten zelfs duidelijk minder kwaliteit. Laat hier geen misverstand over bestaan: een goed manuscript is een absolute voorwaarde, maar dat is vaak niet voldoende. ‘Toevallige’ omstandigheden zoals dat je iemand persoonlijk kent, of dat je in een bepaald incrowd netwerk zit, geven vaak de doorslag. Veel uitgevers denken dat dit soort ‘bekendheid’ de kans op commercieel succes vergroot. Dat is onrechtvaardig, ontmoedigend en frustrerend voor mensen wier werk niet wordt uitgegeven, zeker als je weet dat negen van de tien debuten in commercieel opzicht floppen. Maar het is wel de harde werkelijkheid.

Hoe gaan we om met die werkelijkheid?

Veel ‘echte’ schrijvers zeggen dat ze door zouden gaan met schrijven, ook als ze maar door een paar mensen gelezen werden. Met andere woorden, als hun werk niet meer zou worden uitgegeven. Daar zit veel waars in; ik zou dat, denk ik, zelf ook doen. Wat ik al eerder zei: bezig zijn met schrijven is een pure gelukservaring, en je moet er niet aan beginnen als je belangrijkste doel is om ooit gepubliceerd te worden. Maar iedereen heeft natuurlijk wel behoefte aan erkenning; de een vindt die bij schrijfclubs of workshops, een ander in self publishing, en een derde in gepubliceerd worden door een ‘echte’ uitgever. Bij dat laatste is ‘verkoopbaarheid’ een niet te onderschatten factor. Er is niets mis mee om eens na te denken over waarom jouw boek voor een grote groep lezers interessant kan zijn, wat het ‘uniek’ maakt, en hoe jij en een eventuele uitgever dat zouden kunnen communiceren.

Vragen: Yolande Belghazi Timman

Website van Hein-Anton van der Heijden

Andere recensies

Lilly, Hanna en de zeven omaatjes – Elsa Paulson – Vertaling: Mijke Hadewey van Leersum – 32 blz. Wat een leuke en intrigerende titel, dacht ik toen ik dit boek kreeg aangeboden. Het is het prentenboekendebuut van Elsa Paulson. Ze is een Zweedse illustrator...
Lees verder Categorie: Prentenboek
| Reageer!
Stemmen in het duister – Nicci French – Vertaling: Lidwien Biekmann en Koos Mebius – Ambo Anthos – 442 blz. Na de succesvolle Frieda Klein-reeks maakten we vorig jaar in Wie heeft Charlotte Salter gezien kennis met een nieuw personage, rechercheur Maud O’Connor. Het lijkt...
Lees verder Categorie: Thrillers & Spanning
| Reageer!
Olifant heeft kriebel – Kaj Driessen – Illustraties: Barbara de Wolf – Samsara – 40 blz. Hoe komt een olifant aan die kriebel op zijn rug? Of beter gezegd: hoe komt hij er van af? Hij probeert van alles, maar hij kan zelf niet...
Lees verder Categorie: Prentenboek
| Reageer!