Overleven in een krottenwijk van Jakarta

blijRoanne van Voorst (1983) is antropoloog en schrijfster van zowel non-fictie als fictie. In 2010 debuteerde zij met het veelgeprezen Jullie zijn anders als ons. Jong en Allochtoon in Nederland. In 2014 promoveerde zij cum laude aan de Universiteit van Amsterdam op een onderzoek over overstromingen en risicogedrag waarvoor zij lange tijd in een Indonesische sloppenwijk woonde; in 2016 volgden twee non-fictie boeken van haar hand over haar ervaringen. In 2015 bracht ze haar eerste roman, De Verhuizing uit; een volgende roman staat gepland voor 2017. Roanne schrijft meestal vanuit Amsterdam, vaak vanuit de Verenigde Staten, en soms vanuit Indonesië.

Op welke leeftijd wist je dat je antropologe wilde worden en waarom?

Eigenlijk bedacht ik me dat pas redelijk laat. In eerste instantie studeerde ik journalistiek, en na mijn studie werkte ik een aantal jaar als verslaggever en internationaal correspondent. Ik was met name geïnteresseerd in onderwerpen als sociale ongelijkheid en mensenrechten, en maakte daar verhalen over vanuit het buitenland (op verschillende plekken) voor krant, radio en televisie. Maar na een tijd merkte ik dat ik het vak van de journalistiek niet bevredigend genoeg vond, omdat je maar weinig tijd en ruimte hebt om ingewikkelde zaken uit te leggen aan het publiek. Alles moet in korte, behapbare stukjes worden gepresenteerd – en dat gaat ten koste van de werkelijkheid. Ik wilde de diepte in, ik wilde écht begrijpen waarom er sociale ongelijkheid bestaat, hoe arme mensen overleven, hoe je noodhulp beter kunt organiseren. En daarom liet ik me in 2007 – ik was toen ongeveer 25 jaar oud- omscholen tot antropoloog. Ik deed eerst een masterstudie, en begon snel daarna aan mijn promotietraject. In 2014 promoveerde ik cum laude aan de Universiteit van Amsterdam.

Wie zijn je grote voorbeelden op antropologie gebied?

Ik heb verschillende mensen die ik erg bewonder: Nancy Scheper-Hughes, een antropologe die belangrijk onderzoek heeft gedaan naar onder andere armoede, honger en ongelijkheid, vanwege haar intense betrokkenheid en haar moed en wil om behalve onderzoeker, ook activist te durven zijn. James C. Scott, die me met zijn (sociologische) onderzoek naar macht en oppressie leerde op een andere manier naar protest en samenwerking te kijken. En mijn eigen promotiebegeleider Mario Rutten, die helaas recentelijk en veel te vroeg overleden is – aan hem bewonder ik zijn tomeloze energie en de lange, zorgvuldige relaties die hij met mensen uit zijn veld opbouwde.

Wat is het nut van het bestuderen van vreemde volkeren en hun gewoontes voor het Westen?

Allereerst: het is een beetje een misverstand dat antropologen alleen maar onderzoek doen naar vreemde, exotische volkeren. Dat was vroeger misschien zo, maar tegenwoordig zijn er ook veel antropologen die onderzoek doen in het Westen: in ons eigen land, een buurland, in de Kalverstraat, op de voetbalclub. Wat het beroep van de antropoloog definieert is niet de plek waar ze onderzoek doet, maar de manier waarop: door zich langdurig te bewegen onder de mensen waarnaar ze onderzoek doet, leert de antropoloog een bepaalde probleem en het menselijk gedrag begrijpen vanuit de ervaringen van de desbetreffende onderzoeksgroep.
Doordat ik zo lang in een overstromingsgevoelige sloppenwijk woonde, ervaarde ik zelf hoe het is als je huis steeds overstroomt. Ik hoorde de nachtelijke ruzies, de buurtroddels; ik was bij verkiezingen, bruiloften, besnijdenissen, begrafenissen. Door al die ervaringen snapte ik hoe mensen daar leven, en zo werd het me steeds duidelijker waarom mensen zich gedragen zoals ze zich daar gedroegen – bijvoorbeeld alle belangrijke documenten lamineren– een handige gewoonte als je huis geregeld overstroomt en je dan nog wilt kunnen bewijzen dat je ooit een schooldiploma haalde, of een geldig identiteitsbewijs hebt!

Je woonde een tijdlang in een van de grootste sloppenwijken van Jakarta en huurde daar een woning. Kookte je in de woning of at je altijd buitenshuis?

Beide. Een maaltijd in de wijk kostte maar een paar dubbeltjes, die werd dan klaargemaakt door een buurvrouw of buurman die een winkeltje aan huis hadden. Vaak was zelf koken duurder; ik deed dat vooral ter ontspanning, of als ik een keer écht geen zin meer had in rijst. Dan kookte ik spaghetti of bakte ik een omelet.

Hoe heb je het verblijf gefinancierd?

Ik voerde mijn veldonderzoek uit als onderdeel van het promotietraject aan de Universiteit van Amsterdam, dus ik betaalde mijn verblijf van mijn universiteitssalaris.

Hoe zag een dag op de kampong voor jou eruit?

Ik stond heel vroeg op – rond vier uur, als de moskee begint te schallen – haalde water uit de pomp, waste me, kookte water voor thee of oploskoffie en haalde ergens in de buurt een bordje nasi of gekruide pap voor het ontbijt. Daarna was ik meestal de hele dag bezig met interviewen; ik sprak urenlang met mensen over hun leven. Tussendoor kletste ik ook – maar dan informeler, met mijn buren, bijvoorbeeld tijdens de lunch. Dan aten we ieder een bord rijst en namen we de buurtnieuwtjes door. Vaak ook hielp ik een beetje mee in het huishouden van de mensen die ik interviewde, dan verkocht ik een dag rijstmaaltijden met hen op de markt of paste ik op de kinderen, terwijl we praatten. ’s Avonds tikte ik al mijn geschreven notities uit op mijn laptop, en soms schreef ik een brief of mail op mijn laptop die ik dan de volgende dag kon versturen in een internetcafe. Een laatste avond maaltijd, en dan proberen te slapen in de hitte!

Ben je ooit bang geweest op de kampong?

Nee, ik voelde me juist heel beschermd. De mensen in mijn wijk noemden mij hun ‘adoptiekind’, en waakten goed over me. Ze waren erg bezorgd – na het avondgebed wilden ze bijvoorbeeld liever niet dat ik naar buiten ging, en toen ik terugkeerde naar Amsterdam moesten sommige buren huilen omdat ze het zo eng vonden dat ik in een vliegtuig zo hoog door de lucht moest vliegen.

Bleef je je een buitenstaander voelen of voelde je je op een gegeven moment een met de bewoners?

Je wordt, geloof ik, nooit een complete insider – ik kwam immers pas rond mijn 28e in de wijk wonen, was er niet geboren en getogen. En hoewel ik de taal vloeiend spreek en zoveel mogelijk leerde over de culturele en sociale gewoonten, bleef ik eruit zien als een Nederlander, en diep in mijn hart werd ik ook geen Indonesiër. Waar mijn buren het bijvoorbeeld heel gezellig vonden om alles samen te doen, snakte ik soms naar privacy. Tegelijkertijd is het wel zo dat ik, omdat ik zo lang in de wijk woonde, steeds gewoner werd voor de mensen. Ze raakten aan mijn aanwezigheid gewend, en daardoor veranderde ik van een totale buitenstaander wel steeds meer in een gewone buurvrouw.

Heeft het wonen op de kampong je blik op de mensheid/wereld veranderd?

Eerder versterkt, denk ik – ik wist al wel dat het moeilijk is om uit de armoede te klimmen als je arm geboren bent, maar door mijn leven in Bantaran Kali snap ik pas écht hoe moeilijk dat is. Mensen sparen wel, werken samen en bedenken allemaal slimme strategieën om geld te verdienen – maar telkens als er een overstroming is, raken ze alles weer kwijt. Zonder verzekering en zonder spaarrekening is het leven een stuk ingewikkelder dan zoals wij dat kennen, in ons veilige Westen!

Wat kunnen we in het Westen leren van de manier waarop de mensen in Azië in een kampong wonen? We denken aan ‘leef bij de dag’ en ‘tevreden zijn met wat je heb’. Heb je nog meer voorbeelden?

De veerkracht van mensen vond ik bewonderenswaardig, en ook de autonome kracht van mensen. De bewoners van Bantaran Kali gaan niet bij de pakken neerzitten als hen onrecht wordt aangedaan. Ze klagen er zelfs amper over. Niet omdat het ze niets doet, maar omdat ze weten dat klagen in hun geval geen zin heeft: naar arme sloppenwijkbewoners luistert toch niemand. In plaats daarvan vinden ze dus voor allerlei problemen hun eigen oplossingen. Te arm om een spaarrekening te openen? Dan begin je gewoon een eigen bank. Te arm voor een abonnement op de fitnesschool? Van fietsbanden maak je een prima fitness-apparaat. Bang voor dieven of criminele bendes, en geen geld voor een alarmsysteem? Dan betaal je de buurjongens om jouw huis te bewaken. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat de sloppenwijkbewoners het allang hebben opgegeven om om hulp te vragen aan politici – ze zorgen zelf wel dat ze alles overleven. Dat vind ik knap; wij leunen wat dat betreft veel meer op de staat, en zijn verongelijkt als dat niet helpt bij een probleem.

Komt er nog een boek over je tijd daar of een documentaire?

Nee. Ik heb er nu drie boeken over geschreven: mijn dissertatie, een academisch boek (dat heet Natural Hazards, Risk and Vulnerability: Floods and Slum Life in Indonesia, en is deze maand uitgekomen bij Routledge), en nu dus ook De beste plek ter wereld. Ik zal contact houden met de bewoners, maar mijn volgende boek zal niet meer over hen gaan. Ik wil mezelf niet gaan herhalen.

Wat is je volgende project en ga je daar weer een boek over schrijven?

Momenteel werk ik als postdoctoraal onderzoeker aan het ISS in Den Haag. Samen met Professor Dorothea Hilhorst en drie promovendi onderzoek ik de effectiviteit van noodhulp op plekken waar natuurrampen plaatsvinden, en ook conflict is. Stel dat je in een land woont waar oorlog is, en er vindt een aardbeving plaats. Dan kan de overheid je vaak niet goed helpen (want die is in het conflict verwikkeld, of het conflict heeft ervoor gezorgd dat de overheid heel arm of zwak is geworden). Wat gebeurt er dan? Wie komen er in actie, lokaal en internationaal? Dat brengen wij in kaart voor negen plekken op de wereld. En ja, daar wil ik heel erg graag een boek over schrijven, straks!
Daarnaast komt er eind augustus een nieuw boek van mij uit over het omgaan met angst. Ik heb daarvoor de 15 beste high-risk sporters ter wereld geïnterviewd, bijvoorbeeld mensen die zonder touw of vangnet gebouwen van honderden meters hoog beklimmen, en hen gevraagd hoe zij omgaan met angst, en hoe het hen lukt om hun doelen te bereiken. Daar kwamen super-leerzame lessen uit, ook handig toepassen als je niet zo’n held bent, maar spreekangst hebt en dat wilt overwinnen, bijvoorbeeld. Het boek heet: Alles onder Controle. 15 high-risk sporters over het overwinnen van angst, en wordt gepubliceerd door Uitgeverij Brandt.

Vragen: Marlies Slegers en Pieter Feller

Andere recensies

Lilly, Hanna en de zeven omaatjes – Elsa Paulson – Vertaling: Mijke Hadewey van Leersum – 32 blz. Wat een leuke en intrigerende titel, dacht ik toen ik dit boek kreeg aangeboden. Het is het prentenboekendebuut van Elsa Paulson. Ze is een Zweedse illustrator...
Lees verder Categorie: Prentenboek
| Reageer!
Stemmen in het duister – Nicci French – Vertaling: Lidwien Biekmann en Koos Mebius – Ambo Anthos – 442 blz. Na de succesvolle Frieda Klein-reeks maakten we vorig jaar in Wie heeft Charlotte Salter gezien kennis met een nieuw personage, rechercheur Maud O’Connor. Het lijkt...
Lees verder Categorie: Thrillers & Spanning
| Reageer!
Olifant heeft kriebel – Kaj Driessen – Illustraties: Barbara de Wolf – Samsara – 40 blz. Hoe komt een olifant aan die kriebel op zijn rug? Of beter gezegd: hoe komt hij er van af? Hij probeert van alles, maar hij kan zelf niet...
Lees verder Categorie: Prentenboek
| Reageer!