Femke Dekker schrijft met de hand

Femke DekkerHet schrijven zat er bij Femke Dekker (1973) al vroeg in. Ze schreef haar eerste verhaal toen ze tien jaar was, en daarna bleven de ideeën komen. Avontuurlijk, fantasievol en met hoofdpersonen die net zo stoer waren als die in de boeken die ze las, zoals Ronja de Roversdochter. Altijd en overal schreef ze. Niet alleen verhalen, maar ook brieven aan penvriendinnen, stukjes voor de buurtkrant en dagboeken. Toch droomde ze er als kind niet van om schrijver te worden. Schrijvers, dat waren mensen als Guus Kuijer of Thea Beckman. Dat waren geen gewone mensen, dat waren helden. Die waren groots, onbenaderbaar. Schrijver, met een hoofdletter, dat kon je niet worden.

Na de Havo begon ze aan een studie journalistiek, om toch maar iets met dat schrijven te doen, maar dat bleek haar toch niet te liggen. Ze stapte over naar Tekstschrijven, een HBO-opleiding die later opgegaan is in een opleiding Communicatie en pr. Daar maakte ze kennis met allerlei verschillende schrijfdisciplines. Ook volgde ze daar twee vakken bij een van haar grote voorbeelden, Hannemieke Stamperius. Helaas stond de opleiding het niet toe om op een roman af te studeren.
Ze ging aan het werk als webredacteur bij de Consumentenbond, en bleef intussen verhalen schrijven. Nu wel met de intentie om uitgegeven te worden. In 1993 verscheen haar eerste boek, Joris en de Zonneprinses, in de serie Leesleeuw bij Zwijsen. In de jaren daarna verschenen er bij dezelfde uitgeverij nog veertien boeken. In 2008 begon ze aan haar eerste jeugdroman, Argadwyn, een boek waar ze een aantal jaar aan schreef. Begin 2014 ligt het boek in de winkel. Inmiddels wordt hard gewerkt aan het vervolg.

Uit wat voor gezin kom je? Werd er veel gelezen?

Ik ben de oudste van twee zussen, en allebei hielden we veel van lezen. Wekelijks naar de bieb, en nog meer boeken van die ene leuke schrijver meenemen, of lekker struinen op zoek naar nieuwe leuke schrijvers. Door mijn ouders werd dat ook wel gestimuleerd, behalve als ik ’s avonds stiekem in bed lag te lezen …

Op je tiende schreef je je eerste verhaal en sindsdien zijn de ideeën blijven komen. Wat las je zelf voor je twaalfde? Kon je helemaal wegdromen in een boek en de wereld om je heen vergeten?

Ik verslond Roald Dahl, Astrid Lindgren, Thea Beckman, Guus Kuijer, Evert Hartman en Jan Terlouw. Maar ik las ook de Agatha Christie’s die bij mijn moeder in de kast stonden. De hele wereld om me heen bestond niet meer als ik een boek las. Ik kan me herinneren dat ik opgekruld in een hoekje van de bank zat met mijn boek en niets merkte van wat er om me heen gebeurde. Ook toen ze me riepen voor het eten merkte ik dat niet, of pas toen ze in mijn oor stonden te toeteren.

Fantasy is je genre. Welke schrijvers zijn je grote voorbeelden?

Ik raakte pas echt in de ban van fantasy toen ik op mijn achttiende voor het eerst Tanith Lee las. De Jang-generatie vond ik geweldig, hoewel dat science fiction is, en de Geboortegraf-trilogie vind ik ook prachtig. Al heeft ze ook minder goede boeken geschreven. Een andere fantasyschrijver die ik heel erg waardeer, is Tonke Dragt. Wat zij bedenkt, en hoe ze een vreemde wereld neerzet en haar personages erin laat bewegen, is gewoon fantastisch. Als ik dat nog eens zou kunnen!
Een recenter voorbeeld is De Hongerspelen-trilogie. Als je wilt weten hoe je een goed boek schrijft, is dit een fantastisch voorbeeld. Prettige schrijfstijl, geen woord te veel, alles grijpt in elkaar en zelfs de meest bizarre gebeurtenissen zijn geloofwaardig.
De ‘echte’ epische fantasy, waar de meeste mensen aan denken als je het over dit genre hebt, trekt mij niet zo. Tolkien bijvoorbeeld, die bij ons thuis in de kast stond, heeft me nooit kunnen bekoren. De boeken die ik hierboven noemde zijn subtieler. Geen trollen en elfen, geen gevechten van goed tegen kwaad, maar vaak een ‘echte’ wereld die minder zwart/wit is en waarin mensen gevoelens hebben en voor dilemma’s komen te staan die niet op te lossen zijn met een toverspreuk of door erop los te hakken.
Mijn verhalen zijn wat dat betreft ook niet echt ‘fantasy’. Alles heeft een randje magie, dat wel. Soms maar een klein beetje, soms heel duidelijk aanwezig. Dat moet ook; als er in een verhaal niet iets magisch gebeurt, of iets wat eigenlijk niet kan, kan ik het niet schrijven.

Wat voor schrijver ben je?

Ik schrijf heel intuïtief. Een verhaal ontstaat bij mij organisch, tijdens het schrijven. Een idee voor een verhaal kan beginnen met een zin, een woord, een gebaar. Dat beschrijf ik dan, en daaruit vloeit de rest van het verhaal.
Een schema maak ik alleen als er dingen zijn die ik echt moet onthouden, bijvoorbeeld als bepaalde lijntjes verder uitgewerkt moeten worden of als dingen belangrijk zijn voor het karakter van de hoofdpersoon. Het kan ook zijn dat ik een aantal hoofdstukken vooruit alvast samenvat, als ik daarvan al scènes voor me zie. Maar hoe verder in het verhaal, hoe groter de kans dat het toch heel anders wordt.
Research doe je bijna altijd wel, al vragen mijn verhalen daar niet veel om. Ik hoef bijvoorbeeld geen historische gegevens uit te pluizen, maar soms moet je weten hoe dingen werken of hoe een bepaald gebied of landschap eruitziet.

Je hoort veel dat schrijvers moeten leuren met hun manuscripten om ze uitgegeven te krijgen. Hoe ging dat bij jou?

Ik heb het idee dat schrijvers steeds meer moeten leuren. Publicatie van een verhaal leidt niet altijd automatisch tot het volgende contract bij dezelfde uitgeverij.
Naast mijn boeken voor Zwijsen wilde ik ook andere verhalen schrijven, maar ondanks mijn contacten bij een uitgeverij en het feit dat ik al heel wat boeken geschreven had, werden mijn verhalen afgewezen. Voor Argadwyn heb ik minder hoeven leuren, maar Zilverspoor was niet de eerste uitgeverij waar ik het manuscript naartoe stuurde.

Je eerste boeken verschenen bij Zwijsen en zijn voor jongere kinderen. Hoe kwam je daar terecht?

Dat was een typisch geval van kruiwagen via-via. Ik had toen nog een gewone baan en de partner van een collega werkte bij Zwijsen. Via haar kwam mijn verhaal op het bureau van de redacteur terecht. Ik had het geluk dat ze het meteen een heel leuk verhaal vonden en mijn werk wilden uitgeven.

Je volgende boek over Argadwyn is voor tieners bedoeld en verschijnt bij Zilverspoor. Hoe kwam je op dit idee en hoe bedenk je een geheel nieuwe wereld?

Heel vaak kan ik me niet meer herinneren hoe een verhaal begonnen is, maar van Argadwyn vond ik toevallig laatst nog iets. Het is ontstaan uit een combinatie van twee ideeën. Het eerste was een zin die al een tijdje door mijn hoofd spookte, namelijk: De wolven huilden. Op een bepaald moment zag ik er ook een scène bij. Het andere was een idee over iemand die uit een familie komt waar iedere dertig jaar een nieuwe afstammeling geboren wordt, en die nagenoeg onsterfelijk zijn. Maar hoe en waarom die twee ideeën zijn samengekomen en waar bijvoorbeeld de beginscène vandaan komt, dat is ook voor mij een groot mysterie.
Een verhaalwereld bedenk ik niet bewust, die ontstaat. In dit geval was het duidelijk dat er wolven in voor kwamen en er was die familie.
De rest komt tijdens het schrijven vanzelf. Blijkbaar ben ik me al min of meer bewust van de omgeving, de maatschappij, of hoe de mensen met elkaar omgaan, want tijdens het schrijven merk ik dat sommige dingen logisch zijn en andere gewoon niet kunnen.
Soms kom ik op een punt dat ik het even niet meer weet, en dan ga ik vragen stellen. Waarom is dit dan zo, en waarom kan het niet anders? De antwoorden op die vragen leiden weer tot nieuwe vragen, en zo kun je doorgaan tot het beeld compleet is en ik weer verder kan.

Je geeft ook schrijfcursussen. Heb je zelf een schrijfcursus gevolgd? Waar haal je je kennis vandaan?

Officieel mag ik mezelf Tekstschrijver noemen, nadat ik daar een HBO-studie voor gevolgd heb. De hoofdvakken waren scenarioschrijven, tijdschriftjournalistiek en reclame schrijven, maar ook vakken als proza en poëzie kwamen aan de orde. Al die verschillende schrijfdisciplines hebben technieken die je weer kunt gebruiken voor het schrijven van verhalen.
Daarnaast heb ik veel schrijfboeken gelezen, zoals het Handboek voor schrijvers van de Stichting Schrijven, Het geheim van de schrijver van Renate Dorrestein, Eekhoorntje op lange weg van Inez van Eijk en Egbert Warries, Het prozaboek van Bert Jansen en Pim Wieringa.
Maar het echte schrijven heb ik geleerd door het veel te doen, door veel te lezen en veel te schrijven. Maar vooral ook door te lezen wat ik zelf geschreven heb, en me soms kapot te schamen en me soms verwonderd af te vragen of ik dat echt zelf geschreven had.

Wat leer je de cursisten?

Voor mij heeft goed schrijven te maken met het meevoeren van je lezer. Meteen bij de eerste zin moet die gegrepen zijn, geprikkeld om verder te lezen, en dat moet het hele verhaal door zo blijven. Dat krijg je voor elkaar met een goede schrijfstijl, levendige personages, een goede spanningsboog, een doortimmerd plot en nog zo wat dingen. Niet één daarvan is belangrijker dan een ander. Het is het totaalpakket van al die aspecten dat een verhaal tot een goed verhaal maakt.
Bij fantasy vind ik geloofwaardigheid heel belangrijk. Het is mijn overtuiging dat als je zelf een vreemde wereld door en door kent, je daar vanzelf overtuigend over schrijft. Doordat je details heel makkelijk oproept, bijvoorbeeld, zoals je ook zou doen als je je eigen straat beschrijft. In mijn workshop Creëer je wereld geef ik cursisten opdrachten waarmee hun wereld echt voor ze gaat leven. Het is heel bijzonder om te zien wat er dan gebeurt, en tot welke verrassende ontdekkingen sommige schrijvers komen.
Bij manuscriptbeoordeling geef ik handvatten voor het verbeteren van het verhaal, op welk aspect dan ook. Waar zitten de valkuilen, waar kan het verhaal aangescherpt worden zodat de bedoeling beter naar voren komt. Daarbij let ik niet alleen op dingen die niet goed zijn, maar juist ook op dingen die wel goed zijn. Bijvoorbeeld als een spannende gebeurtenis helemaal niet spannend beschreven wordt, als er veel herhaald wordt, maar ook als ik een zin of alinea mooi vind of als de plot ijzersterk in elkaar zit. Bij schrijfcoaching geef ik er ook tips bij voor verbetering, en soms een oefening als iemand met een bepaald aspect van het schrijven veel moeite heeft. Het leuke daarvan is dat ik bij de tweede versie vaak al een flinke verbetering zie, en dat de schrijver zich dus verder ontwikkeld heeft.

Je timmert nogal aan de weg. Je schrijft, je bent druk op de sociale media, zoals twitter en je geeft cursussen en je hebt een schrijverscafé opgestart. Verstoort dat je schrijfwerk niet?

Integendeel. Ik ben (ook nog) moeder van drie jonge kinderen, wat rustig zitten schrijven heel lastig maakt. Juist door mijn cursussen en de sociale media ben ik toch nog dagelijks met schrijven bezig. Ik schrijf dan niet iedere dag zelf, maar denk er wel over na, omdat ik met een manuscript van iemand anders bezig ben, of een oefening bedenk voor het schrijverscafé. Dat soort dingen kan ik doen als er om me heen van alles gebeurt en het lawaaiig is. Schrijven kan ik alleen in stilte en afzondering, met als enige gezelschap mijn personages.
Door de sociale media heb ik meer contact dan ooit met mensen die zich met schrijven en boeken bezighouden. In mijn twitterdorp zijn heel veel schrijvers, maar ook bibliotheken, boekhandels, uitgevers, recensiewebsites en fans. En verder mensen die interessante dingen te vertellen hebben, kunstenaars die mij inspireren.

Zo’n schrijverscafé lijkt me een initiatief dat navolging verdient in andere steden. Wie komen er en wat doen jullie zoal?

Er zijn meerdere schrijverscafés, en dat van mij is zeker niet het eerste. Ik weet dat Breda, Hilversum, Voorburg en Sittard schrijfcafés hebben, en ongetwijfeld zijn er meer.
Ik heb nu twee bijeenkomsten gehad en de samenstelling is wisselend. Er lijkt zich een vaste groep van vrij ervaren schrijvers te vormen. Daarnaast komen er ook anderen, de een meer ervaren dan de ander. Soms komen er mensen die nog maar net zijn begonnen met schrijven en die heel veel vragen hebben, anderen willen juist beginnen met een opdracht en daarna zelf lekker schrijven.
Lezers zijn er nog niet op afgekomen, maar die zullen dan eerder naar een leesclub gaan, denk ik.

Wil je hier de boeken noemen die ooit veel indruk op je maakten en die je wilt aanbevelen?

Hasse Simonsdochter van Thea Beckman. Als twaalfjarige heb ik een nacht lang doorgelezen omdat ik het ‘bijna’ uit had.
De torens van februari van Tonke Dragt, geniaal jeugdverhaal dat zich afspeelt rondom een hoofdpersoon die zich in twee werelden begeeft zonder dat zelf te beseffen. Een deel is geschreven in dagboekvorm, waarvan de eerste beschreven dag heel intrigerend 30 februari is.
Het geluid van de nacht van Maria Dueñas, ingenieus verhaal over een vrouw in Spaans Marokko voor en tijdens de oorlog, die een torenhoge schuld moet zien af te betalen en terechtkomt in een spionagenetwerk.
Zen en de kunst van het motoronderhoud van Robert M. Pirsig, mooi verhaal, filosofische verhandeling en levenswijze in één, die heel mooi laat zien hoe fragiel de grens tussen genialiteit en krankzinnigheid is.
Villa Triste van Lucretia Grindle, heden en verleden worden prachtig verweven als een moord op een bejaarde man te maken blijkt te hebben met een dappere beslissing die twee Italiaanse zussen hebben genomen in de oorlog.
Het meisje met de negen vingers van Laia Fabregas, indrukwekkend debuut over twee Catalaanse zusjes in de nadagen van Franco. Aan het eind schuift alles als een puzzel in elkaar
Momo en de tijdspaarders van Michael Ende, klassieker die iedereen gelezen moet hebben, met een tijdloos thema.
Geboortegraf-trilogie van Tanith Lee, mooi geschreven, schitterend verhaal dat nergens vervalt in fantasy-clichés.
Hongerspelen-trilogie van Suzanne Collins, geen woord te veel, goed plot dat maakt dat je door blijft lezen, en zo overtuigend geschreven dat de meest bizarre gebeurtenissen geloofwaardig zijn.
De bende van Rode Zora van Kurt Held, eén van mijn favoriete jeugdboeken dat ik regelmatig naspeelde. Natuurlijk was ik dan de heldin Rode Zora.

Hier is nog ruimte om te zeggen wat je graag kwijt wilt.

Wat misschien nog leuk is om te vertellen, is dat ik met de hand schrijf. Vaak krijg ik daar verwonderde reacties op, alsof het iets heel bijzonders is. Voor mij is het helemaal niet bijzonder, en zelfs de enige manier om goed te kunnen schrijven.
Met (vul)pen op papier schrijven maakt dat het verhaal veel meer stroomt, dat de beelden die ik in mijn hoofd zie veel vloeiender vertaald worden naar de juiste woorden. Dan hoef ik niets te bedenken, alleen maar op te schrijven. Een beeldscherm en een toetsenbord zijn voor mij veel te afstandelijk, dan staat er te veel tussen het verhaal en de woorden die het moeten vertellen. Voor mijn verhalen is dat dodelijk.

Femke Dekker heeft natuurlijk een eigen website en een twitteraccount.

Andere recensies

Lilly, Hanna en de zeven omaatjes – Elsa Paulson – Vertaling: Mijke Hadewey van Leersum – 32 blz. Wat een leuke en intrigerende titel, dacht ik toen ik dit boek kreeg aangeboden. Het is het prentenboekendebuut van Elsa Paulson. Ze is een Zweedse illustrator...
Lees verder Categorie: Prentenboek
| Reageer!
Stemmen in het duister – Nicci French – Vertaling: Lidwien Biekmann en Koos Mebius – Ambo Anthos – 442 blz. Na de succesvolle Frieda Klein-reeks maakten we vorig jaar in Wie heeft Charlotte Salter gezien kennis met een nieuw personage, rechercheur Maud O’Connor. Het lijkt...
Lees verder Categorie: Thrillers & Spanning
| Reageer!
Olifant heeft kriebel – Kaj Driessen – Illustraties: Barbara de Wolf – Samsara – 40 blz. Hoe komt een olifant aan die kriebel op zijn rug? Of beter gezegd: hoe komt hij er van af? Hij probeert van alles, maar hij kan zelf niet...
Lees verder Categorie: Prentenboek
| Reageer!